logo-small
logo-small

Motivatie, hoe zit zit nu?

bos

Motivatie

Of een leerling wel of niet gemotiveerd is om een taak uit te voeren, wordt bepaald door twee dimensies: de dimensie van het willen en de dimensie van de competentie. In dit verband kunnen verschillende vragen worden gesteld.

1 Willen
Wil de leerling deze taak wel of niet uitvoeren? Beantwoordt deze taak aan zijn verlangen en interesse? Weet hij zeker dat hij dit niet wil of is hij bang dat hij het niet kan? Of is hij bang voor de consequenties?

2 Competentie
Kan hij deze taak wel of niet doen? Is hij competent genoeg om deze taak te voltooien? Of is hij bang dat hij niet competent is: onzeker over wat hij wel of niet kan?

Ten aanzien van willen speelt de manier waarop docenten lesgeven een grote rol in de mate waarin hun leerlingen worden gemotiveerd. Wat doen docenten om hun leerlingen enthousiast te maken? Hoe worden er verbindingen gelegd tussen de lesstof en hun interesse? Hoe wordt hun nieuwsgierigheid geprikkeld? Hoe worden de leerlingen effectief aan het werk gehouden?
Het gaat dan om factoren die ertoe kunnen bijdragen dat leerlingen meer intrinsiek gemotiveerd raken, wat betekent dat leerlingen worden uitgedaagd om de taken die moeten worden uitgevoerd ook echt te willen doen. Beïnvloeding van de intrinsieke motivatie van leerlingen is effectiever dan leerlingen aan het werk krijgen door middel van veel straffen, ook al is straffen soms nodig. Een repressieve sfeer in de klas werkt uiteindelijk demotiverend.
Toch zit er een grens aan wat docent kan bereiken met goede, enthousiasmerende en interessante lessen.
Motivatieproblemen kunnen ontstaan als er sprake is van een gedragspatroon dat wordt veroorzaakt doordat de leerling echt niet wil, niet competent is of beide.
In een diagnostisch gesprek met de leerling zal dan eerst moeten worden uitgezocht wat de antwoorden zijn op de vragen ten aanzien van het niet willen en/of niet kunnen. De antwoorden op deze vragen leveren de ingrediënten voor een plan van aanpak. Daarbij zijn in de meeste gevallen de mentor van de leerling betrokken en het docententeam dat aan de leerling lesgeeft. En dialoog met de ouders is daarbij noodzakelijk om recht te doen aan de loyaliteit van de leerling ten opzichte van de ouders.

Motivatieproblemen: niet willen

Wanneer zich een situatie voordoet dat een leerling niet wil, is de eerste vraag die je kunt stellen wie er eigenlijk een probleem heeft of wie er last van heeft. Stel dat een leerling zich niet inspant voor jouw vak en daardoor een onvoldoende haalt. En stel dat hij desondanks overgaat naar de volgende klas en een diploma haalt, dan heeft deze leerling vanuit zijn optiek geen probleem. Toch kun jij daar als mentor wel last van hebben. In dat geval heb jij als mentor een probleem. Je zult dan duidelijk moeten zijn welk gedrag je wel en niet accepteert en daar concrete afspraken over moeten maken.
Ook kun je als mentor terechte zorgen hebben: de leerling kan wel zeggen over te gaan en een diploma te halen, maar je kunt je met reden afvragen of dat reëel is.
In dat geval is het belangrijk dat de leerling zo snel en zo veel mogelijk wordt geconfronteerd met zijn keuzes, bijvoorbeeld aan de hand van beoordelingen van gemaakt werk, toetsen en feedback op samenwerkingsopdrachten. Tijdens gesprekken met de leerling kan dan worden gereflecteerd op de resultaten en gewezen worden op de consequenties daarvan. Op basis daarvan kunnen nieuwe afspraken worden gemaakt. Bovendien: vaak blijken’ niet gemotiveerde leerlingen’, die ‘niet willen’ anders gemotiveerd te zijn dan wij als docenten graag zien. Tijdens een gesprek kun je samen zoeken naar dat anders gemotiveerd zijn. Hoe motiveert deze leerling zichzelf en waarvoor? Dat kan veel nuttige informatie opleveren en de leerling helpen zich voor een doel in te gaan zetten. Bovendien maakt dat een positiever contact met de leerling mogelijk: in plaats van ‘probleemgeval’ wordt de leerling aangesproken op de positieve kant van zijn of haar anders zijn.

In het geval van iets niet willen, is het om dezelfde reden net zo goed van belang om te onderzoeken wat iemand wel wil: welke alternatieven zijn er? Pas dan kan worden nagegaan wat er nodig is om dat te realiseren en wat daarvan de consequenties zijn. Lastige dilemma’s kunnen zich dan voordoen. Bijvoorbeeld voor de leerling die een diploma nodig heeft, maar met grote tegenzin een verplicht vak moet volgen.
In die gevallen is het belangrijk duidelijke grenzen te stellen en daarover concrete afspraken te maken waarbij ook de consequenties van het niet nakomen daarvan duidelijk zijn. Je kunt samen met de leerling onderzoeken op welke manier hij zo zinvol mogelijk aan het verplichte vak kan werken.
‘Niets (meer) willen’ kan wijzen op depressiviteit. Inschakelen van de leerlingbegeleider/leerlingcoach is dan noodzakelijk om te beoordelen of professionele hulp nodig is.
Niet willen kan ook wijzen op een situatie die in een bepaalde mate erg comfortabel is, waardoor de noodzaak om iets te willen ontbreekt.
Bijvoorbeeld bij de leerling die thuis goed wordt verzorgd, fijne vrienden en genoeg geld heeft en tegelijkertijd geen doel, geen concreet toekomstbeeld heeft en alleen het sociale leven op school interessant vindt. Onbewust kan een leerling dan aansturen op zitten blijven om dat leven op school zo lang mogelijk te rekken.
Mensen (en dus ook leerlingen) veranderen omdat ze dat heel graag willen of omdat het echt niet anders kan, dus omdat het moet. Om die reden kan het nodig zijn om ervoor te zorgen dat de noodzaak om te veranderen groot genoeg wordt, door de leerling de consequenties te laten ervaren van zijn keuzes. Tegelijkertijd is het dan belangrijk om die leerling niet los te laten maar om ermee in contact te blijven. Niet zelden blijkt er ook sprake te zijn van angst voor de toekomst: niet weten wat je daarmee aan moet.

Motivatieproblemen: niet kunnen

Ook in het geval van niet kunnen is verder onderzoek van belang:

  • Welke testuitslagen zijn er?
  • Welke informatie is bekend van de vorige school en van de ouders?
  • Welke observaties zijn er van de mentor en collega’s
  • Is er werkelijk sprake van niet kunnen of is er sprake van angst iets niet te kunnen?
  • Is er werkelijk sprake van niet kunnen of is er sprake van niet willen?

Op basis van die gegevens en het diagnostisch gesprek, kan passende hulp worden geboden in de vorm van remediale begeleiding, faalangsttraining, training sociale vaardigheden, etc. Ook kan eventueel worden gezocht naar alternatieven die meer passen bij de capaciteiten van de leerling. Ook hier is een dialoog met de ouders onmisbaar.

!! Als mentor is het herkennen van het verschil tussen niet willen en niet kunnen vaak moeilijk. Het kan zelfs verleidelijk zijn van ongemotiveerde leerlingen aan te nemen dat ze ‘het niet kunnen’. Daarom is het juist belangrijk om in een gesprek met leerlingen na te gaan wat er werkelijk aan de hand is en daar eventueel hulp bij te zoeken.

Uit; Mentor van nu
Klaas Jan Terpstra en Herberd Prinsen

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief!